Vermogensonderzoek Turks echtpaar: discriminerend?

Wanneer een bijstandsgerechtigde vermogen in het buitenland niet opgeeft, kan dat leiden tot stopzetting van de uitkering. In dat kader kan de gemeente of de SVB die de bijstand verleent onderzoek doen naar dat vermogen. Discriminatie is daarbij niet toegestaan. In een recente zaak stelde een Turks echtpaar dat het onderzoek naar hun vermogen discriminerend zou zijn. We bespreken in dit blogartikel wat de uitkomst was van die zaak.

1. De feiten

1.1. Bijstandsverlening

De appelanten die een hoger beroep hebben ingesteld ontvingen van 1 januari 1999 tot 1 juli 2009 bijstand (o.g.v. de Wet werk en bijstand) van het College van Burgemeester en Wethouders (hierna: het college) van de gemeente Venlo.

Vanaf 1 juli 2009 heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB) de bijstand overgenomen en verleend in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de Participatiewet.

De verlening van de AIO-aanvulling is enkele malen stopgezet, omdat de appellanten langer dan de toegestane periode in Turkije verbleven.

1.2. Steekproef SVB

In 2014 heeft de SVB, in het kader van een steekproef, onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling die werd verleend aan de appellanten. De appellanten hebben op 14 juni 2014 aangegeven dat zij van 15 juni 2014 tot 15 september 2014 in Turkije zouden verblijven. Een medewerker van de SVB heeft dossieronderzoek verricht en vervolgens heeft er op 5 november 2014 een huisbezoek plaatsgevonden.

Met toestemming van appellanten zijn er tijdens dat huisbezoek o.a. foto’s gemaakt van hun paspoorten met de daarin opgenomen TC Kimlik-nummers (Turkse identiteitsnummers). Vervolgens heeft de afdeling Bijzonder onderzoek op 10 maart 2015 aan de sociaal attaché in Turkije verzocht om onderzoek te doen naar eventueel vermogen van appellanten in Turkije.

1.3. Bevindingen SVB

Naar aanleiding van dit onderzoek is gebleken dat een appartement sinds 28 september 1992 op naam van een van de appellanten stond geregistreerd. De betreffende appellant is op 26 mei 2015 tijdens een buurtonderzoek aangetroffen in dit appartement en heeft bevestigd dat het appartement op zijn naam staat, maar toebehoort aan zijn kinderen. Het appartement is vervolgens door een lokale makelaar getaxeerd op € 80.000,-.

2. Oordeel rechtbank

De SVB heeft bij besluit van 6 november 2015 de uitbetaling van AIO-aanvulling van appellanten met ingang van november 2015 geschorst. Vervolgens heeft de SVB de bijstand bij besluit van 22 december 2015 ingetrokken over de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 oktober 2015 en de bijstand tot een bedrag van € 60.287,88 euro teruggevorderd.

2.1. Schending inlichtingenplicht

Aan de bestreden besluiten ligt ten grondslag dat appellanten niet hebben voldaan aan de inlichtingenverplichting die op hen rust. Zij hebben niet aan het college en de SVB doorgegeven dat de appellant een appartement bezit in Turkije.

Het recht op bijstand kan daardoor vanaf 1 januari 1999 niet worden vastgesteld. Van de terugvordering wordt afgezien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, maar daarvan zou in dit geval geen sprake zijn.

2.2. Rechtbank

De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten dan ook ongegrond verklaard.

3. Oordeel Centrale Raad van Beroep

Volgens de appellanten is het onderzoek onrechtmatig en discriminerend uitgevoerd. Zij stellen dat zij zich als criminelen behandeld voelen. Zij hebben vervolgens hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

3.1. Onderscheid naar afkomst

De appellanten hebben aangevoerd dat de SVB een verboden onderscheid naar afkomst heeft gemaakt bij het onderzoek door het onderzoek alleen te beperken tot AIO-gerechtigden van Turkse afkomst. De appellanten stellen dat de bevindingen om die reden onrechtmatig zijn verkregen en niet ten grondslag gelegd mogen worden aan de bestreden besluiten.

Deze beroepsgrond slaagt echter niet. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft overwogen dat de SVB van 2013 tot 2019 onderzoek heeft uitgevoerd naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling. In 2013 was de controle gericht op AIO-gerechtigden met als geboorteland Suriname. In 2014 richtte de SVB zich op AIO-gerechtigden die in Marokko zijn geboren. In 2015 richtte de SVB zich op AIO-gerechtigden met als geboorteland Turkije.

Tot slot richtte de controle van de SVB zich van 2016 tot en met 2018 op overige in het buitenland geboren AIO-gerechtigden. In 2019 richtte het onderzoek zich vervolgens op de in Nederland geboren AIO-gerechtigden. De stelling van appellanten dat enkel AIO-gerechtigden van Turkse afkomst zijn onderzocht is dus volgens de CRvB onjuist.

3.2. Onrechtmatigheid naar Turks recht

Appellanten hebben ook gesteld dat de onderzoeker ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de identiteitsnummers van appellanten om gegevens op te vragen uit het betreffende (eigendoms)register. Het uitgevoerde onderzoek in Turkije is daarom volgens de appellanten onrechtmatig naar Turks recht.

Deze beroepsgrond slaagt echter ook niet volgens de CRvB. In een eerdere uitspraak heeft de CRvB immers overwogen dat geen regel van het Nederlandse recht (daaronder begrepen het verdragenrecht) voorschrijft dat bewijs verzameld door, in opdracht of onder verantwoordelijkheid van Nederlandse bestuursorganen, naar Turks recht rechtmatig moet zijn verkregen.

Indien daarover gronden zijn aangevoerd, moet op grond van het Nederlandse recht wel getoetst worden of het gebruik van dat bewijs niet in strijd is met regels van internationaal verdragenrecht of op andere wijze in strijd is met wat van een behoorlijk handelend bestuursorgaan mag worden verwacht.

De CRvB heeft in die uitspraak ook overwogen dat niet kan worden gezegd dat het gebruik van het bewijs, dat is verkregen op verzoek van en aan personen, werkzaam bij of voor de SVB, onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Onvoldoende is de enkele stelling dat de afgifte van dat bewijs naar Turks recht onrechtmatig is, ook wanneer dat wel het geval zou zijn.

3.3. Inlichtingenverplichting

Verder hebben de appellanten aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet geschonden hebben. Zij stellen dat het appartement eigenlijk van de kinderen is en dat voor 2014 nooit specifiek is gevraagd naar hun vermogen in het buitenland. Appellanten stellen dat zij altijd te goeder trouw zijn geweest nu zij niet wisten dat het appartement van belang was en dat zij dit moesten melden.

De vooronderstelling dat zaken een bestanddeel vormen van het vermogen waarover daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs beschikt kan beschikken, is gerechtvaardigd als onroerende zaken in een officieel eigendomsregister staat op naam van een betrokkene. De betrokkene zal dan aannemelijk moeten maken dat het tegendeel het geval is. De enkele stelling dat het appartement aan de kinderen toebehoort slaagt niet.

Het college heeft zich daarom volgens de CRvB terecht op het standpunt gesteld dat appellant eigenaar is van het appartement. Voor het recht op bijstand is de eigendom van een woning overduidelijk een omstandigheid die van belang is, ook indien hier niet specifiek naar is gevraagd. De inlichtingenverplichting is dus wel geschonden. De stelling dat zij te goeder trouw waren, doet er niet aan af nu verwijtbaarheid hierbij geen rol speelt.

3.4. Afzien van terugvordering

Ten slotte is aangevoerd dat de hoge leeftijd van appellanten en het vooruitzicht dat zij het bedrag van de terugvordering nooit kunnen terugbetalen, dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien. Deze beroepsgrond slaagt ook niet nu appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zich in hun geval dringende redenen voordoen. De hoge leeftijd op zich is geen dringende reden.

Dringende redenen doen zich enkel voor indien de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen heeft voor de betrokkene. Het moet dus gaan om gevallen waarin iets uitzonderlijks en bijzonders aan de hand is. Vervolgens zal er een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Op zitting is gebleken dat appellanten € 50,- per maand afbetalen. Een besluit tot terugvordering heeft bovendien pas financiële gevolgen bij de invordering.

De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd nu het hoger beroep niet slaagt, aldus de CRvB.

3.5. EHRM

Opvallend aan deze uitspraak is dat geen gebruik is gemaakt van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake de vraag of onderzoek discriminatoir is. Volgens vaste rechtspraak van het EHRM is verschil in behandeling enkel op grond van nationaliteit toegelaten als daarvoor zeer zwaarwegende redenen (de zogenoemde very weighty reasons-toets) bestaan (EHRM-arrest Andrejeva v. Latvia).

In een andere uitspraak van het EHRM, waarin sprake was van een verschil in behandeling op grond van nationaliteit, heeft het EHRM geoordeeld dat ook in het kader van de very weighty reasons-toets, rekening gehouden moet worden dat de Staten in het algemeen, vooral waar het gaat om een maatregel betreffende sociale zekerheid, een ruime ‘margin of appreciation’, ofwel een ruime beoordelingsruimte, toekomt.

4. Conclusie

4.1. Onderscheid naar afkomst

De CRvB oordeelt in de besproken zaak dat er geen onderscheid naar afkomst is gemaakt, omdat ieder jaar een andere nationaliteit is onderzocht door de SVB en dus niet alleen AIO-gerechtigden met een Turkse afkomst. Er is dus geen sprake van discriminatoir onderzoek.

In deze zaak gaat de CRvB in tegenstelling tot eerdere uitspraken niet in op de rechtspraak van het EHRM op grond waarvan niet snel te verwachten is dat vermogensonderzoek als discriminerend wordt bestempeld. Dit is zeer waarschijnlijk het gevolg van het feit dat de appellanten de rechtspraak van het EHRM niet ten grondslag hebben gelegd aan hun hoger beroep.

4.2. Onrechtmatigheid naar Turks recht

Het standpunt dat het verkregen bewijs onrechtmatig is naar Turks recht slaagt volgens de CRvB ook niet, omdat het Nederlandse recht geen regel kent dat bewijs verzameld door, in opdracht van of onder verantwoordelijkheid van Nederlandse bestuursorganen, naar Turks recht rechtmatig moet zijn verkregen.

4.3. Inlichtingenverplichting

Ook hadden de appellanten aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet hadden geschonden, omdat het appartement niet aan hen maar aan de kinderen toebehoort. De CRvB heeft hier geoordeeld dat de veronderstelling dat zaken een bestanddeel vormen van het vermogen waarover daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs beschikt kan worden, is gerechtvaardigd als de onroerende zaken in een eigendomsregister staan op naam van de betrokkene. De enkele stelling dat het appartement aan de kinderen toebehoort slaagt niet nu zij aannemelijk moeten maken dat daadwerkelijk het tegendeel het geval is.

4.4. Afzien van terugvordering

Tot slot gaven de appellanten aan dat de hoge leeftijd van hen en het vooruitzicht dat zij het bedrag van de terugvordering nooit kunnen terugbetalen, dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien. Volgens de CRvB is hun hoge leeftijd op zich geen dringende reden en doen deze dringende redenen zich enkel voor indien de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen heeft voor de betrokkene hetgeen hier niet het geval is.

 

Meer informatie of hulp nodig?

Neem voor meer informatie over dit onderwerp contact op met:

Wat zijn de kosten?

Klik hier voor meer informatie over de wijze waarop uw advocaatkosten kunnen worden vergoed en welke betalingsmethoden ons kantoor hanteert.