Islamitische scheiding via de Nederlandse rechter?

Op 21 november 2017 deed het gerechtshof Den Haag een uitspraak in een islamitische echtscheidingskwestie. De vrouw wilde een islamitische echtscheiding maar de man werkte daar niet aan mee. Het gerechtshof diende vervolgens de vraag te beantwoorden of de man gedwongen kon worden om hieraan mee te werken. Deze vraag werd bevestigend beantwoord. Hieronder bespreken we de uitspraak in het kort.

Feiten

De man en de vrouw hebben op 22 februari 2002 te Rotterdam bij een islamitische (soennitische) imam een islamitisch huwelijk gesloten. De twee hebben geen burgerlijk huwelijk of geregistreerd partnerschap maar wonen wel allebei in Nederland en ook hebben ze allebei de Nederlandse nationaliteit. Uit hun relatie zijn twee kinderen geboren. In juli 2011 is de samenleving vervolgens verbroken. De vrouw wenst een echtscheiding naar islamitisch recht. De man weigert echter om daaraan zijn medewerking te verlenen.

Eis van de vrouw

De vrouw eist dat de man binnen twee weken na betekening van het arrest zijn medewerking verleent aan de ontbinding van hun religieuze huwelijk. Dit dient hij te doen door schriftelijk te verklaren dat hij van haar wenst te scheiden en daarbij ook driemaal de term ‘talak’ (ook wel: talaq) op te nemen. Dit laatste is volgens islamitische regels een vereiste voor een islamitische echtscheiding (klik hier voor meer informatie). De brief zou dan moeten luiden: “Ondergetekende [de man] wonende aan de [adres] verklaart te willen scheiden van [de vrouw] en hierbij de talak, talak, talak uit te spreken.”

Om haar vordering kracht bij te zetten eist de vrouw dat de man wordt veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat hij nalaat de islamitische echtscheiding schriftelijk ‘uit te spreken’ zoals hierboven omschreven.

Verweer van de man

De man stelt op zijn beurt dat de vrouw vrijwillig het religieuze huwelijk is aangegaan en dat hij dus niet onrechtmatig handelt door zich tegen de beëindiging daarvan te verzetten. Ook had hij in eerste instantie aangegeven dat hij hoopte op een verzoening met de vrouw. Wat betreft de dwangsom, stelt de man dat hij deze disproportioneel acht omdat hij anders nog dieper in de schulden zou komen te verkeren.

Regelgeving

Geen civiele echtscheiding

Partijen die een religieus huwelijk hebben gesloten zonder een burgerlijk huwelijk te sluiten kunnen niet bij de rechter om een echtscheiding verzoeken aangezien een religieus huwelijk in Nederland niet wordt erkend.

Wel onrechtmatige daad

Het kan echter wel zo zijn dat weigering om mee te werken aan een religieuze echtscheiding onrechtmatig is jegens in dit geval de vrouw. Die weigering kan namelijk in strijd zijn met de zorgvuldigheid die de man in het maatschappelijk verkeer ten aanzien van de persoon van zijn gescheiden echtgenote in acht behoort te nemen, zo overweegt het gerechtshof.

Omstandigheden van het geval

Of sprake is van een dergelijke onrechtmatige daad en welke consequenties dat heeft kan wel door de Nederlandse rechter worden beoordeeld ook als slechts sprake is van een religieus huwelijk zoals in dit geval. Of sprake is van een onrechtmatige daad van de man jegens de vrouw wordt beoordeeld aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval.

Hoge Raad

In dit geval doet het gerechtshof een beroep op een uitspraak van de Hoge Raad van 22 januari 1982. In deze zaak werd een joodse man gedwongen mee te werken aan een joodse echtscheiding. Daarbij werden de volgende criteria in acht genomen:

  1. De mate waarin de vrouw in haar verdere levensmogelijkheden wordt beperkt bij uitblijven van de echtscheiding.
  2. De aard en het gewicht van de bezwaren van de man tegen de medewerking.
  3. De kosten die aan die medewerking zijn gebonden.

Oordeel van het hof

Onafhankelijke rechter

De rechtbank Rotterdam heeft in eerste instantie geoordeeld dat de uitspraak van de Hoge Raad van 1982 niet vergelijkbaar is met die van het islamitische echtpaar omdat het joodse echtpaar ook nog een burgerlijk huwelijk had. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de vrouw zich kan wenden tot een zogeheten sharia rechtbank zoals die bijvoorbeeld in Engeland.

Het hof denk daar echter anders over. Het feit dat er niet voorafgaand aan het religieuze huwelijk een burgerlijk huwelijk heeft plaatsgevonden neemt niet weg dat het gevolgen kan hebben die aangemerkt kunnen worden als onrechtmatige daad van de man of de vrouw. De vrouw heeft in die zin het recht zich te beroepen op artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) en daarmee dus het recht op beoordeling door een bij wet ingestelde onafhankelijke rechter. Een sharia rechtbank voldoet niet aan deze criteria.

Onrechtmatige daad

Zonder een islamitische echtscheiding kan de vrouw beperkt worden in haar levensmogelijkheden aangezien zij als gehuwd blijft in het islamitisch recht, terwijl ze dat feitelijk niet meer is. Het feit dat de vrouw geen burgerlijk huwelijk heeft doet daar niks aan af.

Het staat vast dat de vrouw een risico loopt zonder religieuze echtscheiding. De man zou immers de rechten over haar en de kinderen kunnen opeisen die hem in Nederland niet toekomen, wanneer de vrouw bijvoorbeeld een burgerlijk huwelijk met een nieuwe partner zou willen sluiten. Zij wordt dan blootgesteld aan rechtsmaatregelen wegens overspel en bigamie in het land van herkomst. Uit het voorgaande blijkt dus dat het uitblijven van een religieuze echtscheiding een inbreuk is op haar rechten en vrijheden.

De hoop van de man op een verzoening levert geen argument van doorslaggevende betekenis op, aangezien de man geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die dat aantonen. Er is immers al zes jaar geen sprake meer van een samenleven. Dit is voldoende om een duurzame ontwrichting aan te tonen. En het feit dat de vrouw er vrijwillig voor heeft gekozen om een religieus huwelijk aan te gaan doet niet af aan het feit dat zij het recht heeft op het beëindigen van een dergelijk huwelijk.

Conclusie

Gebod tot medewerking

Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat de man onrechtmatig handelt door niet mee te werken aan de religieuze echtscheiding, omdat hij daarmee niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die hij in het maatschappelijk verkeer ten aanzien van de vrouw in acht behoort te nemen. Het hof willigt het verzoek van de vrouw volledig in. Hij dient derhalve over te gaan tot het ‘uitspreken’ van de islamitische echtscheiding zoals verzocht werd door de vrouw.

Dwangsom

Daarnaast veroordeelt het hof de man tot betaling aan de vrouw van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat hij verzuimt aan het hiervoor gevorderde te voldoen met een maximum van € 100.000,-. Dat de man in de schulden kan komen daardoor laat alleen maar zien dat hij mogelijk niet meewerkt als er geen dwangsom wordt opgelegd. Immers, als hij gewoon tijdig meewerkt hoeft hij de dwangsom niet te betalen.

Bron(nen):

 

Meer informatie of hulp nodig?

Neem voor meer informatie over dit onderwerp contact op met:

Wat zijn de kosten?

Klik hier voor meer informatie over de wijze waarop uw advocaatkosten kunnen worden vergoed en welke betalingsmethoden ons kantoor hanteert.