Op grond van artikel 3:310 lid 1 BW verjaart een schadevordering vijf jaar na aanvang van de dag die volgt op de dag waarop de schuldeiser bekend wordt met de geleden schade en de aansprakelijke persoon. Ook lezen we dat de vordering in ieder geval verjaart door een verloop van twintig jaren na de schadeveroorzakende gebeurtenis: de absolute verjaringstermijn.
Een verjaringstermijn kan op grond van artikel 3:317 lid 1 BW gestuit worden zodat deze opnieuw begint te lopen met een maximum van vijf jaar. Hiermee kan dus voorkomen worden dat een vordering verjaart wanneer de schuldeiser niet binnen vijf jaar na het ontdekken van de schade en de aansprakelijke persoon een procedure start: de relatieve verjaringstermijn.
In dit artikel bespreken we de vraag of de absolute verjaringstermijn net als de relatieve verjaringstermijn gestuit kan worden.
1. Verjaring
Doordat de wetgever in artikel 3:310 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft bepaald dat een vordering “in ieder geval” verjaart na een verloop van twintig jaren rijst de vraag of deze absolute verjaringstermijn van twintig jaren gestuit kan worden net als de relatieve verjaringstermijn van doorgaans vijf jaar.
Langdurig onderhandelingsproces
Dit vraagstuk speelt in principe in het geval dat partijen negentien jaar na de schadeveroorzakende gebeurtenis nog steeds aan het onderhandelen zijn en de twintig jaar na die gebeurtenis in zicht komt. Stel dat de absolute verjaringstermijn niet gestuit kan worden dan dient de schuldeiser voor het verloop ervan een procedure te starten.
Stuiting twintigjaarstermijn
In dit artikel zal ik voor u nagaan of de twintigjaarstermijn gestuit kan worden, of dat u ertoe gehouden bent om in ieder geval binnen twintig jaar na de schadeveroorzakende gebeurtenis een procedure te starten.
2. Stuiting
In artikel 3:317 lid 1 BW wordt de mogelijkheid gegeven om een verjaringstermijn te stuiten. Gezien de twintigjaarstermijn een verjaringstermijn is en geen vervaltermijn, zou stuiting hiervan in beginsel mogelijk moeten zijn. Daarnaast is het niet wenselijk als men de onderhandelingen over een schadevordering dient af te breken omdat de absolute verjaringstermijn dreigt te verlopen en niet kan worden gestuit.
Redelijkheid en billijkheid
Hier valt tegenin te brengen dat de Hoge Raad op 1 februari 2002 heeft gesteld dat het in strijd kan zijn met de redelijkheid en billijkheid wanneer een partij zich tijdens de onderhandeling op verjaring beroept (Hoge Raad, 1 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5811, r.o. 3.6). Op grond van deze uitspraak is het dus niet per definitie nodig om de absolute verjaringstermijn te stuiten in het geval deze dreigt te verlopen bij het onderhandelen over een schadevordering.
Onderhandelingsmogelijkheden
Het feit dat het bij het onderhandelen over een schadevergoeding niet nodig hoeft te zijn de absolute verjaringstermijn te stuiten, betekent echter niet dat de mogelijkheid hiertoe niet bestaat. Uit de genoemde uitspraak van de Hoge Raad blijkt het belang dat de wetgever hecht aan de mogelijkheid tot onderhandeling. Het zou in strijd met dit belang zijn om de mogelijkheid tot stuiting van de absolute verjaringstermijn uit te sluiten.
3. Functie absolute verjaringstermijn
Uit het voorgaande blijkt dat uit artikel 3:317 lid 1 BW niet valt af te leiden dat de absolute verjaringstermijn niet gestuit kan worden. Twijfel hierover ontstaat door de woorden “in ieder geval” in artikel 3:310 lid 1 BW. Deze zouden gelezen kunnen worden als een begrenzing van de mogelijkheid tot stuiting. Om na te gaan of die woorden zo bedoeld zijn, moet ingegaan worden op de betekenis en de functie van de absolute verjaringstermijn.
Rechtszekerheid
De absolute verjaringstermijn dient de rechtszekerheid zo wordt algemeen aangenomen in literatuur en rechtspraak (Hoge Raad 3 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1867, r.o. 3.4). De rechtszekerheid wordt door de absolute verjaringstermijn gediend doordat deze termijn voorkomt dat een schuldenaar na meer dan twintig jaar met een schadevordering wordt geconfronteerd. Na zo een lange periode is het namelijk niet meer redelijk om een schuldenaar met een schadevordering te confronteren. Hij is dan mogelijk ook niet meer in staat om zich adequaat te verweren.
Verweermogelijkheid
Deze kijk op de functie van de absolute verjaringstermijn blijkt onder andere uit het Van Hese/Schelde arrest (Hoge Raad op 28 april 2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA5635). De Hoge Raad heeft in dit arrest de mogelijkheid gecreëerd om met een beroep op de redelijkheid en billijkheid de toepassing van de absolute verjaringstermijn buiten werking te stellen. Een van de factoren die volgens de Hoge Raad moet worden meegewogen voor het buiten werking stellen van de absolute verjaringstermijn, is de mogelijkheid van de schuldenaar om zich te kunnen verweren tegen de ingestelde vordering.
Uitgaande van het bovenstaande is de functie van de absolute verjaringstermijn dus het bieden van rechtszekerheid door te voorkomen dat de schuldenaar met een schadevergoeding wordt geconfronteerd na meer dan twintig jaar na het ontstaan ervan.
3.1. Invoering van artikel 3:310 lid 5 BW
Op 1 februari 2004 is lid 5 aan artikel 3:310 BW toegevoegd. Lid 5 stelt de absolute verjaringstermijn buiten werking bij gevallen van schade door letsel of overlijden. Dit artikel is ingevoerd naar aanleiding van een aantal gevallen waarin asbestslachtoffers hun vordering niet meer te gelde konden maken, omdat de absolute verjaringstermijn al verlopen was bij ontdekking van de schade.
Memorie van toelichting
Uit de memorie van toelichting blijkt dat de wetgever slachtoffers van schade met een verborgen karakter tegemoet wilde komen middels de invoering van artikel 3:310 lid 5 BW. De wetgever achtte het belang van het slachtoffer met letselschade, die zijn vordering wegens het verborgen karakter van de schade niet op tijd te gelde heeft kunnen maken, zwaarder dan het belang van de schadeveroorzaker, om niet na het verstrijken van de absolute verjaringstermijn met een schadevordering geconfronteerd te worden.
Uitzondering bevestigt regel
De door de wetgever gemaakte belangenafweging bij de invoering van artikel 3:310 lid 5 BW bevestigt derhalve de eerder geschetste functie van de absolute verjaringstermijn. Namelijk het voorkomen dat een schuldenaar pas na een verloop van twintig jaren met een schadevordering geconfronteerd wordt. Het vijfde lid van artikel 3:310 BW is echter de spreekwoordelijke uitzondering die de regel bevestigt.
3.2. Wat zegt dit over de mogelijkheid tot stuiting?
Uitgaande van deze functie van de absolute verjaringstermijn is zeer aannemelijk dat stuiting van deze absolute verjaringstermijn mogelijk is. De termijn is namelijk bedoeld om de confrontatie met een vordering na een verloop van twintig jaren te voorkomen en niet om stuitingsmogelijkheden te begrenzen.
Adequaat verweren
Wanneer de schuldenaar namelijk vóór het verloop van de absolute verjaringstermijn wordt geconfronteerd met de schadevordering, kan worden aangenomen dat de mogelijkheid om zichzelf adequaat te verweren wordt gewaarborgd. Derhalve wordt de schuldenaar niet benadeeld wanneer de schuldeiser ook de twintigjaarstermijn kan stuiten.
4. Wat zegt de rechtspraak?
Gezien de situatie waarin schuldeiser en schuldenaar langer dan twintig jaar dooronderhandelen niet dagelijks voorkomt, is er vrijwel geen rechtspraak die een helder antwoord geeft op de vraag of stuiting van de absolute verjaringstermijn mogelijk is. Het is nog steeds een grijs gebied. Wel is er rechtspraak waaruit valt af te leiden hoe de Hoge Raad over deze vraagstelling denkt.
Van Hese/Schelde
Zo wijst de Hoge Raad onder omstandigheden een beroep op verjaring na 20 jaren af (Van Hese/Schelde arrest). Het zou in zekere mate tegenstrijdig daarmee zijn wanneer de absolute verjaringstermijn dan niet kan worden gestuit. Daarnaast stelt de Hoge Raad in dat arrest dat het in die specifieke situatie van de schuldeiser niet kan worden gevergd dat hij, voordat de schade zich heeft geopenbaard, ter bewaring van zijn rechten de verjaring stuit. Impliciet wordt daarmee de mogelijkheid tot stuiting bevestigd.
HR: mogelijkheid tot stuiting
In een uitspraak van 24 februari 2017 noemt de Hoge Raad wederom de mogelijkheid tot stuiting van de absolute verjaringstermijn. De Hoge Raad stelt hier dat een vordering verjaart twintig jaar na de schadeveroorzakende gebeurtenis ‘alles onverminderd eventuele stuiting van die verjaring’ (Hoge Raad 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309, r.o. 3.7.4.).
5. Conclusie
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de absolute verjaringstermijn gestuit kan worden. Dit betekent dat wanneer u negentien jaar na het ontstaan van de door u geleden schade nog steeds aan het onderhandelen bent met uw schuldenaar, u niet gehouden bent een procedure te starten. U kunt de absolute verjaringstermijn stuiten door het verzenden van een schriftelijke aanmaning of mededeling waarin u zich als schuldeiser ondubbelzinnig het recht op nakoming voorbehoudt.
Dagvaarden op termijn
Overigens is het niet altijd aanbevelingswaardig zo lang te wachten, terwijl je ook een procedure aanhangig kunt maken. Om zeker te zijn uw recht te halen, kunt u naast de stuiting als in 3:317 lid 1 BW, ook de verjaring stuiten door middel van een dagvaarding met een lange dagvaardingstermijn. De mogelijkheid bestaat namelijk dat de Hoge Raad met betrekking tot deze vraagstelling in de toekomst tot andere inzichten komt.
Vordering verjaard of bijna verjaard?
Lees hier wat u kunt doen als uw vordering is verjaard of dreigt te verjaren.
Meer informatie of hulp nodig?
Wat zijn de kosten?
Klik hier voor meer informatie over de wijze waarop uw advocaatkosten kunnen worden vergoed en welke betalingsmethoden ons kantoor hanteert.