Termijnoverschrijding: tweemaal strafvermindering in terrorismezaak

In een recente uitspraak van de Hoge Raad kreeg een verdachte strafvermindering vanwege onredelijke vertraging in de cassatieprocedure, nadat hij eerder in hoger beroep al strafkorting had ontvangen. De verdachte was veroordeeld voor deelname aan een terroristische organisatie. In cassatie voerde hij onder meer aan dat ook de cassatiefase te lang had geduurd, hetgeen volgens hem in strijd was met zijn recht op berechting binnen een redelijke termijn. In dit blog bespreken wij de vraag of ook bij ernstige misdrijven, zoals terrorisme, recht bestaat op strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn. Eerst gaan wij in op de achtergrond van deze zaak.

1. De feiten

1.1. Aansluiting terroristische organisatie

De verdachte werd vervolgd wegens deelneming aan een terroristische organisatie in Libië en verspreiding van opruiende geschriften/afbeeldingen tot het plegen van een terroristisch misdrijf.

Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) stelde dat de verdachte zich in een vroeg stadium bij de organisatie had aangesloten en daarin gedurende meerdere jaren een actieve rol vervulde. Hij verrichtte volgens het OM uiteenlopende taken en was intensief bij de organisatie betrokken. In een chatbericht gaf de verdachte aan dat hij de groep had geobserveerd, hun toewijding bewonderde en zich vervolgens bij hen had aangesloten. Voor zijn werkzaamheden ontving hij zelfs een salaris.

Lees ook: Wanneer is sprake van een terroristisch misdrijf?

1.2. Activiteiten en rol binnen de organisatie

De verdachte bezocht meerdere malen een gevangenis/kliniek van de organisatie waar hij lessen verzorgde in de islamitische leer met een wervend karakter. Binnen de organisatie werd hij begroet met de titel “sjeik” (wat wees op zijn gezaghebbende positie). Daarnaast onderhield hij nauwe contacten met de oprichter en leider van de organisatie, waarbij hij optrad als adviseur en de ideologie van de groep promootte.

Lees ook: Vestiging in IS-gebied: deelname aan terroristische organisatie?

1.3. Propaganda vanuit Nederland

Naast deze activiteiten in Libië verspreidde de verdachte vanuit Nederland meermalen propagandamateriaal dat opriep tot terroristisch geweld. Volgens het OM leverde hij daarmee een duidelijke bijdrage aan de activiteiten van de organisatie.

1.4. Hoger beroep verdachte en OM

In eerste aanleg werd de verdachte tot vier jaar gevangenisstraf veroordeeld voor deelname aan een terroristische organisatie en verspreiding van opruiend materiaal met een terroristisch oogmerk. Zowel de verdachte als de officier van justitie stelden hoger beroep in tegen dit vonnis.

1.5. Verweer verdachte

De verdediging betoogde dat er verschillende redenen zijn waarom de veroordeling niet in stand kon blijven. Volgens de verdachte was er onvoldoende bewijs dat de organisatie waarin hij actief was, een terroristisch oogmerk had. Bovendien stelde hij dat er bewijs ontbreekt dat hij kennis had van dat oogmerk. Ook zou zijn rol binnen de organisatie te ver afstaan van de verwezenlijking van het terroristisch oogmerk om te kunnen spreken van daadwerkelijke deelname.

2. Oordeel gerechtshof

2.1. Bewijs en schuldvaststelling

Het hof heeft de doelstellingen en activiteiten van de organisatie onderzocht en geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor een terroristisch oogmerk. Misdrijven zoals het plegen van brandstichting of ontploffingen met levensgevaar voor anderen, moord en doodslag met een terroristisch oogmerk behoorden tot het oogmerk van de organisatie. Dit laat zien dat de organisatie zich richtte op gewelddadige activiteiten die beoogden terreur te plegen.

Uit de bewijsmiddelen bleek dat de verdachte actief de ideologie van de organisatie ondersteunde, deelde en doceerde. Bovendien had hij een nauwe band met de leider en liet zijn eigen verklaring (“Ik mocht alles doen”) zien dat hij bewust deelnam en hetzelfde doel deelde. Op basis hiervan werd de verdachte schuldig bevonden aan deelname aan een terroristische organisatie.

Lees ook: Hoe komt de strafrechter tot zijn uitspraak?

2.2. Overschrijding redelijke termijn

Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat de redelijke termijn voor berechting, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM, was overschreden. De wettelijke inzendtermijn bedraagt zes maanden, aangezien de verdachte in voorlopige hechtenis zat. De inzendtermijn werd met bijna vier maanden overschreden.

Voor deelname aan een terroristische organisatie wordt een gevangenisstraf van zes jaren als uitgangspunt genomen. Het hof heeft, gelet op de opruiing tot een terroristisch misdrijf, een gevangenisstraf van zeven jaar opgelegd. Rekening houdend met de termijnoverschrijding is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en zes maanden. De overschrijding resulteerde daarmee in een strafvermindering van zes maanden.

3. Cassatieberoep Hoge Raad

3.1. Bezwaren van de verdachte

De verdachte was het niet eens met de uitspraak van het hof en besloot in cassatie te gaan bij de Hoge Raad. In zijn cassatieberoep voerde hij twee bezwaren aan:

  1. Onjuiste bewijsvoering: de verdachte vond dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het tot zijn oordeel was gekomen.
  2. Overschrijding van de redelijke termijn: de procedure in de cassatiefase duurde te lang, omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden.

3.2. Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad verwierp het eerste bezwaar en bevestigde dat het hof voldoende bewijs had voor de veroordeling. De verdachte had zich wel degelijk schuldig gemaakt aan deelname aan een terroristische organisatie.

Echter, wat betreft de overschrijding van de redelijke termijn kreeg de verdachte (wederom) gelijk. Het hof heeft in de cassatiefase de stukken te laat ingezonden. Bovendien deed de Hoge Raad uitspraak na meer dan zestien maanden sinds het instellen van het cassatieberoep. De verdediging voerde aan dat deze termijnoverschrijding in strijd was met artikel 6 EVRM. Dit artikel garandeert een proces binnen een redelijke termijn van zestien maanden, omdat de verdachte in voorlopige hechtenis zat op het moment van cassatie.

Als compensatie werd de straf met drie maanden verminderd. Hierdoor kreeg de verdachte een gevangenisstraf van zes jaar en drie maanden in plaats van zes jaar en zes maanden.

4. Conclusie

De uitspraak maakt duidelijk dat een overschrijding van de redelijke termijn zelfs in zaken waarin sprake is van een terroristisch misdrijf aanleiding kan geven tot strafvermindering. De Hoge Raad onderstreept dat iedere verdachte, ongeacht de ernst van het ten laste gelegde feit, aanspraak heeft op berechting binnen een redelijke termijn.

Dit beginsel biedt niet alleen waarborgen voor de rechten van de verdachte, maar legt tevens een verplichting op aan het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht om procedures voortvarend en zorgvuldig te voeren. In de onderhavige zaak resulteerde dit in een strafvermindering van in totaal negen maanden: zes maanden door het hof en drie maanden door de Hoge Raad.

 

Meer informatie of hulp nodig?

Neem voor meer informatie over dit onderwerp contact op met:

Wat zijn de kosten?

Klik hier voor meer informatie over de wijze waarop uw advocaatkosten kunnen worden vergoed en welke betalingsmethoden ons kantoor hanteert.