Verhoging kinderalimentatie voorkomen: kan dat?

Ouders kunnen bij de echtscheiding afspraken maken over de hoogte van de kinderalimentatie. Om verrassingen te voorkomen, spreken sommige ouders af dat de afgesproken kinderalimentatie niet gewijzigd kan worden indien de (financiële) omstandigheden wijzigen. De vraag is of een dergelijke afspraak rechtsgeldig is. De Hoge Raad heeft met zijn prejudiciële beslissing van 1 november 2019 antwoord gegeven op deze vraag. Dit blogartikel zal nader ingaan op deze beslissing.

1. Feiten

Een alleenstaande moeder heeft op 30 juli 2018 de rechtbank Oost-Brabant verzocht om de  kinderalimentatie die zij ontvangt van de vader voor hun minderjarige kind te verhogen. Vader en moeder hebben tijdens hun huwelijk twee kinderen gekregen, waarvan de oudste meerderjarig is en bij de vader woont en het andere kind nog minderjarig is en bij de moeder woont. De vader in deze kwestie heeft een sterkere financiële draagkracht dan de moeder.

Alimentatieprocedure

In het verleden hebben de ouders al eerder een alimentatieprocedure gevoerd. Tijdens deze alimentatieprocedure hebben de ouders  overeenstemming bereikt over de hoogte van de kinderalimentatie. De rechter die betrokken was bij deze procedure heeft de hoogte van de kinderalimentatie daarom conform deze overeenstemming vastgelegd in een beschikking van 27 augustus 2013.

Niet-wijzigingsbeding

Als aanvulling op de beschikking van 27 augustus 2013 hebben de ouders een overeenkomst met elkaar gesloten. In deze overeenkomst spreken de ouders kort gezegd met elkaar af dat de vastgestelde kinderalimentatie niet met een rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd vanwege gewijzigde omstandigheden. Dit zou dus betekenen dat een (positieve) inkomenswijziging of een verhoging van de financiële draagkracht aan de zijde van de vader of moeder in principe niet tot een wijziging van de alimentatie kan leiden.

Als uitzondering op deze afspraak wordt in de overeenkomst vermeld dat de vader wel om een wijziging van de kinderalimentatie kan verzoeken als hij werkloos of arbeidsongeschikt raakt.  Deze afspraak kan beschouwd worden als een zogenaamd ‘niet-wijzigingsbeding’.

2. Alimentatieprocedure

Verzoek moeder

Ondanks de gesloten overeenkomst heeft de moeder op 30 juli 2018 een verzoek ingediend voor een verhoging van de vastgestelde kinderalimentatie voor het minderjarige kind. Zij beroept zich op artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van dit artikel kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst met betrekking tot alimentatie door een latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken wanneer deze rechterlijke uitspraak of overeenkomst door gewijzigde omstandigheden niet meer voldoet aan de ‘wettelijke maatstaven’.

De  moeder stelt dat de financiële situatie van de vader is verbeterd en dat de vader op dat moment meer inkomen had dan het gezinsinkomen toen beiden nog met elkaar samenwoonden. Hierdoor is volgens de moeder zowel de behoefte van het minderjarige kind als de draagkracht van de vader toegenomen.

De moeder is van mening dat zij dit verzoek ongeacht het overeengekomen niet-wijzigingsbeding kan indienen. Zij stelt namelijk dat dit beding niet rechtsgeldig is, omdat het niet-wijzigingsbeding strekt tot het uitsluiten van een verhoging van de kinderalimentatie. Een dergelijke strekking is volgens haar in strijd met het dwingende karakter van artikel 1:400 lid 2 BW. Wanneer een wetsartikel een dwingend karakter heeft, kan namelijk niet met een overeenkomst van het betreffende wetsartikel worden afgeweken. Als dit toch gebeurt, is deze afspraak niet rechtsgeldig. Volgens de moeder is dat in deze zaak het geval.

Verweer vader

De vader is het niet eens met het verzoek van de moeder. Hij wijst op het niet-wijzigingsbeding dat hij met de moeder heeft afgesproken waarin zij beiden overeen zijn gekomen dat een wijziging op basis van een inkomensstijging is uitgesloten.

Volgens hem is er met dit niet-wijzigingsbeding bewust afgeweken van de wettelijke maatstaven. Om die reden kan volgens de vader geen beroep worden gedaan op artikel 1:401 lid 1 BW.

Ook stelt de vader dat het overeengekomen niet-wijzigingsbeding rechtsgeldig is, omdat beide partijen volgens hem contractsvrijheid hebben met betrekking tot de omstandigheden waaronder op de gemaakte afspraken teruggekomen kan worden.

Verder stelt de vader dat ondanks zijn inkomen is gestegen er nog geen sprake is van een wijziging van omstandigheden. Zijn inkomen is namelijk inderdaad gestegen, maar deze stijging is volgens hem niet zodanig dat zijn netto besteedbaar inkomen hoger is dan het netto besteedbaar gezinsinkomen waar de moeder naar verwijst.

3. Rechtbank

Vaststelling omstandigheden

Voordat de rechtbank Oost-Brabant in de uitspraak van 14 mei 2019 ingaat op het al dan niet kunnen wijzigen van de vastgestelde kinderalimentatie, stelt de rechtbank eerst de huidige omstandigheden vast. Hierbij let de rechtbank op de behoefte van het kind en de financiële draagkracht van de ouders. Allereerst heeft de rechtbank de behoefte van het minderjarige kind vastgesteld op een bedrag van € 610,43 per maand.

Vervolgens heeft de rechtbank gekeken naar de financiële draagkracht van de vader. Aan de hand van de aangeleverde jaaropgave is er een draagkrachtberekening omtrent de situatie van de vader gemaakt en stelt de rechtbank door middel van een draagkrachtformule de draagkracht van de vader vast. De draagkrachtformule is een rekensysteem aan de hand waarvan de financiële draagkracht van iemand berekend kan worden.

Hiermee heeft de rechtbank de draagkracht van de vader vastgesteld op een bedrag van € 1.496,32 per maand. Met dezelfde draagkrachtformule heeft de rechtbank vervolgens de draagkracht van de moeder vastgesteld op een bedrag van € 126,- per maand. Hieruit volgt dus dat de vader inderdaad een aanzienlijk hogere draagkracht heeft dan de moeder.

Afwijking wettelijke maatstaven

De vader stelt zich op het standpunt dat met het afspreken van het niet-wijzigingsbeding zowel de vader als de moeder bewust hebben afgeweken van de wettelijke maatstaven. Hiermee hebben beide ouders namelijk gezamenlijk een middenweg gekozen om een einde aan de discussie te maken.

De rechtbank is echter van oordeel dat er niet gesproken kan worden van een ‘bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven’, omdat de overeengekomen kinderalimentatie niet is gebaseerd op een bepaalde berekening. De rechtbank geeft daarom geen antwoord op de vraag of ouders bij kinderalimentatie bewust kunnen afwijken van de wettelijke maatstaven.

Overeengekomen niet-wijzigingsbeding

De rechtbank stelt vast dat de ouders in beginsel inderdaad contractsvrijheid hebben ten aanzien van de te betalen kinderalimentatie. De vraag die de rechtbank echter heeft, is of deze vrijheid zo ver strekt dat de partijen ook een niet-wijzigingsbeding mochten afspreken.

In de rechtspraak en literatuur wordt op deze vraag verschillend geantwoord. Hierdoor constateert de rechtbank dat er geen duidelijk antwoord is op deze vraag. Omdat het vanuit maatschappelijk oogpunt van belang is wel een eenduidig antwoord te kunnen geven, heeft de rechtbank ervoor gekozen prejudiciële vragen hierover te stellen aan de Hoge Raad.

4. Prejudiciële vragen

Prejudiciële vragen zijn vragen die een rechter aan de hoogste rechter (bijvoorbeeld de Hoge Raad) kan stellen over de uitleg van bepaalde regels. Zolang deze vragen nog beantwoord moeten worden door de hoogste rechter, wordt het proces geschorst.

Pas na de prejudiciële beslissing van de hoogste rechter doet de lagere rechter uitspraak in de betreffende zaak. Een prejudiciële beslissing geeft dus alleen maar antwoord op de vragen die de lagere rechter heeft gesteld. Met dit antwoord kan de lagere rechter, in dit geval de rechtbank Oost-Brabant, met inachtneming van de prejudiciële beslissing een uitspraak doen over de zaak.

Vragen rechtbank

De rechtbank Oost-Brabant heeft de volgende drie vragen aan de Hoge Raad gesteld:

  1. Is een niet-wijzigingsbeding met betrekking tot kinderalimentatie nietig?
  2. Voor het geval dat dit niet-wijzigingsbeding in principe rechtsgeldig is, stelt de rechtbank ook de vraag of een niet-wijzigingsbeding wel nietig is als in het nadeel van de verzorgende ouder wordt afgeweken van de wettelijke maatstaven van behoefte en draagkracht.
  3. Voor het geval dat een dergelijk beding rechtsgeldig is, stelt de rechtbank de vraag of bij een beroep op artikel 1:159 lid 3 BW de omstandigheden net zo strikt worden getoetst als bij partneralimentatie. Op grond van dit artikel kan een contractpartij ondanks een beding in de overeenkomst de rechtbank verzoeken om die overeenkomst te wijzigen als er sprake is van ingrijpende gewijzigde omstandigheden waardoor het niet meer redelijk en rechtvaardig is om vast te houden aan het beding.

5. Prejudiciële beslissing

De Hoge Raad heeft met zijn prejudiciële beslissing van 1 november 2019 antwoord gegeven op de vragen van de rechtbank Oost-Brabant en daarmee ook voor andere rechters een helder antwoord gegeven op de vragen die spelen in de hiervoor besproken casus. We bespreken de antwoorden hieronder.

1. Voorkomen verhoging: niet-wijzigingsbeding niet geldig

De Hoge Raad is van oordeel dat een niet-wijzigingsbeding nietig is als dit beding ertoe strekt dat een hogere draagkracht van de onderhoudsplichtige (in dit geval de vader) of een toename in de behoefte van het betrokken kind niet kan leiden tot een verhoging van de kinderalimentatie.

Ter onderbouwing van dit oordeel wijst de Hoge Raad op artikel 3:59 BW en artikel 3:40 lid 1 BW. Volgens de Hoge Raad is het uitsluiten van een verhoging van de kinderalimentatie (bij een gestegen draagkracht of behoefte) in strijd met een dwingendrechtelijke bepaling, namelijk artikel 1:404 lid 1 BW. Op grond daarvan is iedere ouder verplicht ten minste naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen.

Overigens zal waarschijnlijk artikel 3:40 lid 2 BW bedoeld zijn in plaats van artikel 3:40 lid 1 BW. Het uitsluiten van de mogelijkheid tot verhoging van de kinderalimentatie bij een gestegen draagkracht of behoefte komt volgens de Hoge Raad immers in strijd met de regel dat bepalingen in een overeenkomst nietig zijn indien zij in strijd zijn met een dwingendrechtelijke bepaling. Dat is geregeld in artikel 3:40 lid 2 BW.

Artikel 3:40 lid 1 BW bepaalt dat een rechtshandeling nietig is wanneer die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde. Nu aangenomen wordt dat de verplichting van een ouder om in het levensonderhoud te voorzien van een kind van openbare orde is, zou een beding waarmee verhoging van de kinderalimentatie bij een gestegen draagkracht of behoefte wordt uitgesloten, ook in strijd kunnen worden geacht met artikel 3:40 lid 1 BW. De Hoge Raad verwijst in de hier besproken beslissing echter niet naar strijdigheid met de openbare orde.

2. Voorkomen verlaging: niet-wijzigingsbeding wel geldig

Voor zover een niet-wijzigingsbeding ertoe strekt dat een afname in de draagkracht van de onderhoudsplichtige of de behoefte van het kind niet kan leiden tot een verlaging van een kinderalimentatie, is dit beding niet in strijd met artikel 1:404 lid 1 BW en is dit beding dus rechtsgeldig. Immers, de onderhoudsplichtige betaalt in dat geval nog steeds ten minste naar draagkracht en bestaat slechts het risico dat een hoger bedrag wordt voldaan dan de draagkracht strikt genomen toelaat.

De vraag is echter wel hoe het zit met de rechten van andere kinderen. Stel nu dat de alimentatieplichtige vader met de moeder van zijn twee kinderen (kind 1 en kind 2) afspreekt dat de kinderalimentatie niet verlaagd wordt ook als zijn draagkracht lager zou worden in de toekomst. Wanneer hij deze afspraak met de moeder van zijn andere kind (kind 3), uit een eerdere relatie, niet heeft gemaakt dan zou de betrokken vader de alimentatie wel kunnen verlagen voor kind 3 maar in beginsel niet voor kind 1 en kind 2. Dat zou ertoe kunnen leiden dat de verlaging van de draagkracht volledig afgewenteld wordt op kind 3.

3. Beding kinderalimentatie niet even strikt als bij partneralimentatie

Met betrekking tot de derde vraag oordeelt de Hoge Raad dat er geen behoefte bestaat om een verzoek tot wijziging van een beding over de kinderalimentatie net zo strikt te behandelen als een verzoek tot wijziging van een beding over de partneralimentatie.

Volgens de Hoge Raad kan bij een verzoek tot wijziging van een beding over de kinderalimentatie namelijk op grond van artikel 6:248 lid 2 BW en artikel 6:258 BW zowel een beroep worden gedaan op de redelijkheid en billijkheid als op onvoorziene omstandigheden.

Dat betekent dat ook als sprake is van een geldig niet-wijzigingsbeding de wet voldoende ruimte biedt aan de onderhoudsplichtige om onder omstandigheden toch niet gehouden te kunnen worden aan dat beding. Dat kan het geval zijn wanneer de draagkracht zo laag is geworden dat de alimentatieplichtige niet langer in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien.

In dat geval kan het niet-wijzigingsbeding alsnog worden doorbroken zodat er alsnog een wijziging komt en wel op grond van bijvoorbeeld artikel 6:248 lid 2 BW. Dat artikel bepaalt dat een beding in een overeenkomst niet geldt wanneer dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit wordt de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid genoemd.

Conclusie

De conclusie die op basis van de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad kan worden getrokken, is dat het voor de alimentatieplichtige niet altijd even verstandig is om een niet-wijzigingsbeding af te spreken.

Immers, een niet-wijzigingsbeding is alleen rechtsgeldig voor zover dit beding ertoe strekt dat de hoogte van de kinderalimentatie niet verlaagd kan worden ondanks dat de financiële draagkracht van deze ouder of de behoefte van het kind is afgenomen.

Wanneer in het beding is opgenomen dat de kinderalimentatie niet verhoogd kan worden vanwege een toename in de financiële draagkracht van deze ouder of behoefte van het kind is het beding niet geldig gezien de beslissing van de Hoge Raad. Het is hierdoor niet mogelijk om via een overeenkomst een verhoging van de kinderalimentatie te voorkomen.

Daarentegen kan een verlaging wel voorkomen worden middels een niet-wijzigingsbeding en dat is weer in het belang van het kind maar ook de verzorgende ouder die de kinderalimentatie int in geval van een minderjarig kind.

Tot slot is er ook voor de alimentatieplichtige ouder een oplossing indien hij door een niet-wijzigingsbeding niet langer in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. In dat geval kan hij een beroep doen op (de beperkende werking van) de redelijkheid en billijkheid.

 

Meer informatie of hulp nodig?

Neem voor meer informatie over dit onderwerp contact op met:

Wat zijn de kosten?

Klik hier voor meer informatie over de wijze waarop uw advocaatkosten kunnen worden vergoed en welke betalingsmethoden ons kantoor hanteert.